Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En het zal geschieden, dat [18]de vastigheid [19]uwer tijden, [20]de sterkte van [uw] behoudenissen [21]zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal [22]zijn schat zijn. 18. Hier wendt de profeet zijne rede tot den koning Hizkia. Anderen verstaan dat het ene aanspraak is aan de kerk Gods; alsof de profeet zeide: Wat de kerk zal doen vaststaan, zal zijn de kennis van de goedertierenheid en gunst des Heeren. 19. Dat is, uwer regering, o Hizkia, of, o gemeente Gods. 20. Of, [uw] heilzame sterkte, of de sterkte des veelvoudigen heils. 21. [Zal zijn] of, is. 21. zal [Zal zijn] of, is. 22. Te weten van den koning Hizkia. Alsof hij zeide: Omdat hij den Heere vreest, zo zal Hij hem zegenen met rijkdom. Zie 2 Kon.20:13, en 2 Kron.32:27,28,29. Anders, zijnen, of haren; te weten der kerk Gods. Indien men deze woorden op den koning Hizkia duidt, zo wijzen zij tegelijk aan, welke en hoedanig de wijsheid van den koning Hizkia geweest is, waarvan te lezen is 2 Kon.19:1,14, en 2 Kon.18:4,5,6.